Podcast: Download
China heeft een betere economische groei dan India. Daaruit besluiten mensen graag dat democratie ervoor zorgt dat India minder snel groeit en dus pleiten ze om de democratie maar af te schaffen om de crisis te bezweren. Maar klopt dat wel?
Yasheng Huang: Verhindert democratie economische groei?
Mijn onderwerp is de economische groei in China en India. En de vraag die ik met jullie wil onderzoeken is of democratie de economische groei heeft geholpen of gehinderd. Je kunt zeggen dat dit niet eerlijk is, dat ik die twee landen selecteer om een pleidooi tegen de democratie te houden. Eigenlijk precies het tegenovergestelde van wat ik ga doen. Ik ga deze twee landen gebruiken om een economisch argument vóór de democratie te geven in plaats van tegen de democratie.
De eerste vraag is de reden waarom China inmiddels zo veel sneller is gegroeid dan India. In de afgelopen 30 jaar is China, in termen van de groei van het BBP, tweemaal zo snel als India gegroeid. In de afgelopen vijf jaar zijn de twee landen enigszins begonnen te convergeren in economische groei. Maar gedurende de afgelopen 30 jaar heeft China het ongetwijfeld veel beter gedaan dan India. Een eenvoudig antwoord is dat China Sjanghai en India Mumbai heeft. Kijk naar de skyline van Sjanghai. Dit is het Pudong gebied. Het beeld voor India is de sloppenwijk Dharavi in Mumbai in India. Het idee achter deze twee foto’s is dat de Chinese regering zich van wetten niet veel hoeft aan te trekken. Het kan plannen voor voordelen op lange termijn voor het land en daarbij miljoenen mensen uit hun huizen zetten. Voor hen is dat slechts een klein technisch detail. In India daarentegen kun je dat niet doen want je moet luisteren naar het volk. Je wordt beperkt door de publieke opinie. Zelfs minister-president Manmohan Singh is het eens met dat standpunt. In een interview gepubliceerd in de financiële pers van India zei hij dat hij van Mumbai een tweede Sjanghai wil maken. Dit is een in Oxford opgeleide econoom doordrenkt van humanistische waarden, en toch gaat hij akkoord met de hoge-druk tactiek van Sjanghai.
Laat me het het Sjanghaimodel van economische groei noemen, dat de nadruk legt op de volgende kenmerken voor het bevorderen van economische ontwikkeling: infrastructuur, luchthavens, snelwegen, bruggen, dat soort dingen. En je hebt een sterke overheid nodig om dat te doen want dat gaat niet als je privé-eigendom respecteert. Je kunt niet ingeperkt worden door de publieke opinie. Je moet ook staatseigendom hebben, in het bijzonder landbezit, om infrastructuur zeer snel uit te kunnen bouwen. De implicatie van dat model is dat democratie een belemmering is voor economische groei in plaats van economische groei te bevorderen. Hier de centrale vraag: Hoe belangrijk is infrastructuur voor economische groei? Dit is een belangrijke vraag. Als je van mening bent dat infrastructuur erg belangrijk is voor de economische groei dan zal je zeggen een sterke overheid nodig is om de groei te bevorderen. Als je van mening bent dat infrastructuur niet zo belangrijk is als veel mensen denken, dan zal je minder de nadruk leggen op een sterke overheid.
Ik wil die vraag illustreren aan de hand van twee landen. En voor het gemak noem ik een land Land 1 en het andere Land 2. Land 1 heeft een systematisch voordeel in infrastructuur ten opzichte van Land 2. Land 1 heeft meer telefoons en Land 1 heeft een uitgebreider spoorwegennet. Ik zou je kunnen vragen “Welk land is China, welk India en welk land is sneller gestegen?” Als je gelooft in het infrastructuur standpunt, dan zal je zeggen: ”Land 1 moet China zijn”. Zij moeten het beter hebben gedaan in termen van economische groei. En Land 2 is misschien wel India.”
Eigenlijk is het land met meer telefoons de Sovjet-Unie en de gegevens dateren van 1989. Net nadat het land indrukwekkende statistieken over telefoons uitbracht, is het ingestort. Dat is niet zo goed. Deze foto is van Chroesjtsjov. Ik weet dat hij in 1989 niet meer over de Sovjet-Unie regeerde, maar dat is de beste foto die ik kon vinden. (Gelach) Telefoons, infrastructuur geven je geen garantie voor economische groei. Land 2 dat minder telefoons heeft, is China. Sinds 1989 lagen de groeipercentages elk jaar gedurende de laatste 20 jaar boven de 10%. Als je niets weet over China en de Sovjet-Unie behalve dan het feit van hun telefoons, zou je een slechte voorspelling hebben gemaakt over hun economische groei in de volgende twee decennia.
Land 1 met een groter spoorwegennet is in werkelijkheid India. En Land 2 is China. Dit is een zeer weinig bekend feit over de twee landen. Ja, vandaag China heeft een enorm infrastructuurvoordeel vergeleken met India. Maar vele jaren lang, tot in de late jaren ‘90, lag China achter op India. In ontwikkelingslanden is de meest voorkomende vorm van vervoer het spoorwegennet en de Britten bouwden veel spoorwegen in India. India is het kleinste van de twee landen en toch had het een uitgebreider spoorwegennet tot de late jaren ‘90. Het is duidelijk dat infrastructuur niet verklaart waarom China het beter deed in de late jaren ‘90 in vergelijking met India.
In feite, als je over de hele wereld zoekt naar bewijs, dan is er meer bewijs voor het standpunt dat de infrastructuur in feite een gevolg is van de economische groei. De economie groeit, de overheid verkrijgt meer middelen en kan dan investeren in infrastructuur – in plaats van dat de infrastructuur de oorzaak is van economische groei. Dit is duidelijk het verhaal van de Chinese economische groei. Laat me deze kwestie eens van dichterbij bekijken. Is democratie slecht voor de economische groei? Laten we weer eens naar twee landen kijken, Land A en land B. Land A had in 1990 ongeveer $300 BBP per inwoner. Land B had $460 BBP per inwoner. In 2008 is Land A Land B voorbijgestoken met $700 BBP per inwoner tegenover $650 BBP per inwoner. Beide landen liggen in Azië.
Als ik nu zou vragen, “Welke zijn die twee Aziatische landen? En welk is een democratie?” zou je misschien zeggen: “Nou ja, misschien is land A China en land B India.” In feite is land A democratisch India en land B Pakistan – een land dat een lange periode van militair bewind heeft gekend. En het is heel normaal dat we India met China vergelijken, omdat beide landen ongeveer dezelfde grootte van populatie hebben. Maar de meer voor de hand liggende vergelijking is eigenlijk die tussen India en Pakistan. Deze twee landen zijn geografisch vergelijkbaar. Ze hebben een ingewikkelde, maar gedeelde gemeenschappelijke geschiedenis. In die vergelijking doet democratie het heel, heel goed in termen van economische groei.
Waarom vallen economen dan zo voor autoritaire regeringen? Een van de redenen is het Oost-Aziatische Model. In Oost-Azië zagen we succesvolle verhalen van economische groei zoals Korea, Taiwan, Hong Kong en Singapore. Sommige van deze economieën werden bestuurd door autoritaire regeringen in de jaren ’60 , ’70 en ‘80. Het probleem met dat standpunt is net als aan alle winnaars van loterijen vragen: “Heb je de loterij gewonnen?” En dan ze vertellen je: ”Ja, we hebben de loterij gewonnen.” En dan trek je de conclusie dat de kans op het winnen van de loterij 100 procent is. Dat komt ervan als je nooit de moeite neemt om die vraag aan de verliezers te stellen. Ook zij kochten loten maar wonnen uiteindelijk geen prijs.
Tegenover elk van deze succesvolle autoritaire regeringen in Oost-Azië, kan je wel een mislukking plaatsen. Korea gelukt, Noord-Korea niet. Taiwan gelukt, China onder Mao Zedong niet. Birma is het niet gelukt. De Filippijnen is het niet gelukt. Als je kijkt naar de statistische gegevens over de hele wereld, is er echt geen steun voor het idee dat autoritaire regeringen een systematische voorsprong hebben op democratieën wat economische groei aangaat. In dat Oost-Aziatische model zit dus een enorm selectievooroordeel, door het selecteren van een afhankelijke variabele – waarvan we altijd tegen onze studenten zeggen dat ze het moeten vermijden.
Waarom groeide China dan zo veel sneller? Ik ga even terug naar de Culturele Revolutie, toen heel China gek werd, en vergelijk de prestaties van het land met India onder Indira Gandhi. De vraag is: welk land deed het beter, China of India? Antwoord: China tijdens de Culturele Revolutie. Het blijkt dat zelfs tijdens de Culturele Revolutie, China op India voorlag in termen van groei van het BBP met een gemiddelde van ongeveer 2,2 procent BBP per inwoner per jaar. Dat was toen China gek was. Het hele land werd gek. Dat betekent dat het land iets zo voordelig in termen van economische groei had, dat het die negatieve effecten van de Culturele Revolutie kon overwinnen. Dat voordeel van het land was het menselijk kapitaal – niets anders dan het menselijk kapitaal.
Dit zijn de ontwikkelingsindex indicatorgegevens van de wereld in de vroege jaren ‘90. Dit zijn de oudste gegevens die ik kan vinden. De mate van alfabetisering van volwassenen in China is 77 procent vergeleken met 48 procent in India. Het contrast in alfabetisering is vooral scherp tussen Chinese vrouwen en Indiase vrouwen. Maar ik heb nog niets verteld over de definitie van alfabetisering. In China was de definitie van alfabetisering de mogelijkheid om 1.500 Chinese karakters te lezen en te schrijven. In India was de definitie van alfabetisering, de operationele definitie van alfabetisering, het vermogen, de grote capaciteit, je eigen naam te schrijven in de taal die je toevallig ook sprak. De kloof tussen de twee landen op het gebied van alfabetisering is dus veel substantiëler dan de gegevens hier vermeld. Als je naar andere bronnen van data gaat kijken zoals de Human Development Index, die gegevens gaan terug naar de vroege jaren ‘70, dan zie je precies hetzelfde contrast. China had een groot voordeel in termen van menselijk kapitaal ten opzichte van India.
Levensverwachtingen: In 1965 had China een enorm voordeel in de levensverwachting. Gemiddeld leefde je als Chinees in 1965 10 jaar langer dan een gemiddelde Indiër. Als je dus een keuze moest maken tussen Chinees of Indiër zijn, zou je Chinees willen zijn om 10 jaar langer te leven. Als je dat besluit had genomen in 1965 dan was de keerzijde van de medaille dat je de volgende jaren de Culturele Revolutie kon meemaken. Dus je moet altijd goed nadenken over dat soort besluiten.
Als je je nationaliteit niet kunt kiezen, dan wou je toch nog een liever een Indiase man zijn. Want als Indiër had je ongeveer twee jaar meer levensverwachting dan Indiase vrouwen. Dit is een heel vreemd feit. Het is een zeer zeldzaam patroon tussen de landen. Het toont de systematische discriminatie en vooroordelen tegen vrouwen aan in de Indiase samenleving. Het goede nieuws is dat in 2006 India de kloof tussen mannen en vrouwen op het vlak van levensverwachting heeft gesloten. Vandaag de dag hebben Indiase vrouwen flink wat meer levensverwachting dan Indiase mannen. Dus is India teruggekeerd naar de normale toestand. Maar India heeft nog veel werk te doen op het vlak van gendergelijkheid.
Dit zijn twee foto’s genomen in de kledingfabrieken van de Guangdong provincie en kledingfabrieken in India. In China zijn het allemaal vrouwen. 60 tot 80 procent van de beroepsbevolking in China zijn vrouwen in het kustgebied van het land, terwijl het in India allemaal mannen zijn. De Financial Times heeft deze foto van een Indiase textielfabriek afgedrukt met als titel ”India klaar om China in te halen in textiel.” Als ik naar deze twee foto’s kijk zeg ik: “Nee, het zal China voorlopig niet inhalen.” Als je naar andere Oost-Aziatische landen kijkt, spelen vrouwen daar een enorm belangrijke rol wat economisch opstarten aangaat – in termen van het creëren van het productie-mirakel geassocieerd met Oost-Azië. India heeft nog een lange weg te gaan om China bij te benen.
Wat is dan het probleem met het Chinese politieke systeem? Je spreekt over menselijk kapitaal, over onderwijs en volksgezondheid. Maar hoe zit het met het politieke systeem? Is het niet zo dat het één-partij politieke systeem de economische groei in China heeft mogelijk gemaakt? Eigenlijk is het antwoord genuanceerder en subtieler dan dat. Het hangt af van een onderscheid dat je maakt tussen de statica van het politieke systeem en de dynamica van het politieke systeem. Statisch is China een één-partijsysteem, en autoritair – daar bestaat geen twijfel over. Dynamisch is het in de loop van de tijd veranderd naar minder autoritair en meer democratisch. Wanneer je verandering wil uitleggen – bijvoorbeeld, de economische groei; economische groei gaat over verandering – wanneer je dat wil uitleggen, moet je gebruik maken van andere dingen die veranderden om verandering uit te leggen, in plaats van met wat constant bleef. Soms kan een vast effect verandering verklaren, maar een vast effect verklaart alleen wijzigingen in interactie met de dingen die veranderen.
Wat betreft politieke veranderingen, hebben ze dorpsverkiezingen ingevoerd. Zij hebben eigenaars meer zekerheid gegeven. En ze hebben de zekerheid verhoogd met pachtovereenkomsten op lange-termijn. Er zijn ook financiële hervormingen op het platteland van China. Er is ook een landelijke revolutie in China op gebied van ondernemen. Voor mij is het tempo van de politieke veranderingen te traag, te geleidelijk. Mijn mening is dat het land een aantal belangrijke uitdagingen kan tegemoet zien, omdat de politieke hervormingen niet verder en sneller gingen. Maar toch is het systeem geëvolueerd naar een meer liberale richting, naar een meer democratische richting.
Je kunt exact hetzelfde dynamisch perspectief op India toepassen. Toen India groeide met een hindoetempo van groei – ongeveer één à twee procent per jaar – was India het minst democratisch. Indira Gandhi riep in 1975 de noodtoestand uit. De Indiase regering bezat en beheerde alle tv-stations. Een weinig bekend feit over India in de jaren ‘90 is dat het land niet alleen economische hervormingen heeft doorgevoerd, maar ook politieke hervormingen door de invoering van zelfbestuur in de dorpen, privatisering van de media en door meer van vrijheid van informatie. Dus het dynamisch perspectief is zowel op China als op India van toepassing in termen van de richting die ze uitgaan.
Waarom denken veel mensen dan dat India nog steeds een ramp is wat groei aangaat? Een reden is dat ze India altijd vergelijken met China. Maar China is een superster in termen van economische groei. Als je een NBA-speler bent en je wordt altijd vergeleken met Michael Jordan, ga je niet zo indrukwekkend lijken. Maar dat betekent niet dat dat je een slechte basketbalspeler bent. Vergelijken met een superster is de verkeerde aanpak. Als je in feite India vergelijkt met een doorsnee ontwikkelingsland, zelfs voor de meer recente periode van versnelling van de Indiase groei – India groeit nu met acht à negen procent – nog voor deze periode stond India op de vierde plaats in termen van economische groei onder de opkomende economieën. Dit is inderdaad een zeer indrukwekkende staat van dienst.
Laten we eens nadenken over de toekomst: de draak ten opzichte van de olifant. In welk land zit er het meeste vaart in de groei? China heeft, geloof ik, nog steeds enkele uitstekende fundamenten – vooral het sociale kapitaal, de volksgezondheid, het gevoel van gelijkheid dat je niet vindt in India. Maar ik geloof dat India de vaart heeft. Het heeft de beste troeven voor verbetering. De overheid heeft geïnvesteerd in basisonderwijs en basisgezondheidszorg. Ik denk dat de overheid meer moet doen, maar toch, de richting waarin ze bewegen is de juiste richting. India heeft de juiste institutionele voorwaarden voor economische groei, overwegende dat China nog steeds worstelt met politieke hervormingen.
Ik geloof dat politieke hervormingen een must zijn voor China om haar groei aan te houden. Politieke hervormingen zijn heel belangrijk om de voordelen van economische groei op grote schaal te delen. Ik weet niet of dat wel of niet gaat gebeuren, maar ik ben een optimist. Hopelijk kan ik vijf jaar na nu bij TEDGlobal vertellen dat politieke hervormingen te gebeuren staan in China.
Heel hartelijk bedankt.
Met religieuzen is het bijna onmogelijk te onderhandelen. Ze denken dat ze de opperste toelating hebben om mensen te vermoorden en ten oorlog te trekken.
Tot de volgende keer.
Wees de eerste om te reageren