Podcast: Download
In een tijd dat de theorieën van Sigmund Freud het hoogtepunt waren in de psychologie, was de Vlaamse denker Jan De Laender een van de eersten die op de fouten van Freud wees. Dit was enorm controversieel. Het feit dat hij tegen de stroom inzwom werd hem niet in dank afgenomen. Hij raakte in ongenade bij andere professoren en moest buiten de universiteit werk zoeken. Vandaag beginnen we een reeks waarin we een essay van Jan De Laender voorlezen. In dit essay gaat De Laender in op een aantal theorieën die Freud verkondigde. Bekijk ook Deel 4
<
div>
Aangezien de herinnering aan onlustvolle gebeurtenissen gepaard gaat met een ervaring van onlust, zo redeneerde Freud, zal het psychisme geneigd zijn dergelijke herinneringen te vermijden. Freud was zelfs van oordeel dat uiterst pijnlijke (traumatische) herinneringen a.h.w. uit het bewustzijn worden gestoten in een proces dat hij ‘verdringing’ noemde en dat een actieve ‘weerstand’ zou beletten dat ze nog toegang tot het bewustzijn krijgen.
Freuds verdringingstheorie omvat volgende stellingen:
1) Het is mogelijk dat een herinnering als het ware actief uit het bewustzijn wordt gestoten. Freud noemde deze uitstoting “Verdrängung” (verdringing). Het proces van verdringing verliep volgens Freud onbewust, d.w.z. dat de persoon bij wie het proces zich had voorgedaan daar in het geheel geen weet van had.
2) Zodra er verdringing had plaatsgevonden werd er in de geest (het psychisch apparaat) een weerstand (“Widerstand”) opgericht die ervoor zorgde dat de verdrongen herinnering geen toegang meer kon krijgen tot het bewustzijn. Ook de werking van de weerstand verloopt onbewust.
3) Het optreden van verdringing en de oprichting van een weerstand zijn te wijten aan het pijnlijk karakter van de herinnering. Neutrale of aangename herinneringen worden dus nooit verdrongen. Freud, die nogal gehecht was aan dit soort kinderlijke beeldspraken, vergeleek het proces van verdringing met de activiteiten van een opzichter die iemand uit een vergaderzaal gooit omdat hij de vergadering stoort. De pijnlijke herinnering wordt uit de zaal van het bewustzijn gegooid omdat ze storend (pijnlijk) is. De weerstand is te vergelijken met het optreden van een zaalwachter die bij de deur heeft postgevat en alle kandidaat-betreders keurt. Kandidaten die er onguur uitzien worden geweigerd (pijnlijke herinneringen krijgen geen toegang).
Hoe pijnlijk een herinnering moet zijn om verdrongen te worden blijft – zoals vrijwel alles in de geschriften van Freud – erg duister. Soms wordt de indruk gewekt dat alleen uiterst pijnlijke herinneringen (zgn. traumatische herinneringen) ten prooi vallen aan verdringing. Maar in zijn gevalsstudies is er vaak sprake van de verdringing van herinneringen die volkomen triviaal lijken: zo ontdekte Freud dat één van zijn vrouwelijke patiënten de herinnering had verdrongen van een hond die uit een kopje dronk.
4) De processen van verdringing en weerstand maken het mogelijk dat iemand zich gedurende jaren en zelfs decaden bepaalde pijnlijke gebeurtenissen niet kan herinneren ook al spant de persoon zich daartoe tot het uiterste in. Het onvermogen om zich deze dingen te herinneren is niet het gevolg van het verval of het wissen van geheugensporen. Het is een louter heractiveringsprobleem. De inhoud van het spoor kan niet meer in het bewustzijn worden geroepen, maar het spoor is volkomen intact.
5) Dank zij een therapeutische techniek die Freud heeft ontwikkeld is het mogelijk de weerstand te doorbreken en de verdrongen herinneringen opnieuw in het bewustzijn te roepen. Omdat de betrokken geheugensporen intact bewaard zijn, keren de herinneringen dan met grote kracht en levendigheid terug. Dit betekent dat iemand zich tijdens de psychoanalytische therapie zeer klaar gebeurtenissen kan herinneren die gedurende decaden niet meer in zijn bewustzijn waren geweest.
6) Volgende bedenkingen, vaststellingen en onderzoeksgegevens lijken de verdringingstheorie van Freud duidelijk te weerleggen:
1) De theorie is in strijd met alledaagse ervaring:
Laat ons om te beginnen vaststellen dat de dagelijkse ervaring het bestaan van een onbewuste tendens om pijnlijke herinneringen buiten het bewustzijn te houden in het geheel niet bevestigt: mensen herinneren zich de auto-ongevallen die ze hebben gehad, de ziektes waaraan ze hebben geleden, het verlies van hun dierbaren, vernederingen, pijn. Meer nog. Vaak moeten ze ervaren dat ze er – ondanks bewuste inspanningen – niet in slagen pijnlijke herinneringen buiten hun bewustzijn te houden.
Vaak erkennen wij met ons verstand dat het geen zin heeft over een voorbije nederlaag, een pijnlijk verlies te blijven piekeren. Het verleden kan toch niet ongedaan worden gemaakt en de herinneringen veroorzaken alleen maar pijn. We doen ons uiterste best om de herinneringen uit ons bewustzijn te sluiten, maar we slagen daar niet in. We brengen slapeloze nachten door tijdens dewelke de herinneringen onbeheersbaar in ons bewustzijn rondtollen en we moeten de normale werking van ons brein onderdrukken met behulp van alcohol of slaapmiddelen om wat vergetelheid te vinden.
Freud beweert dat mensen zouden lijden aan een onvermogen om zich pijnlijke dingen te herinneren. Maar wij ervaren elke dag dat het tegendeel waar is: het is onmogelijk om pijnlijke dingen te vergeten.
Men mag de bewijskracht van zulke algemeen-menselijke ervaringen niet onderschatten. De Britse fysicus en wetenschapsfilosoof John Ziman schrijft terecht: “Failure to accord with reliable ‘commonsense’ evidence is quite as discreditable as falsification of a theory by a contrived, abstruse experiment.” (Reliable Knowledge. An Exploration of the Grounds for Belief in Science, 1978).
“Als je bewering in tegenspraak is met het alledaags “gezond verstand” is ze even ongeloofwaardig als de weerlegging van een theorie door een onnodig ingewikkeld en moeilijk te begrijpen experiment.”
2) De theorie is in strijd met de evolutieleer:
De bewering dat pijnlijke herinneringen worden verdrongen is niet alleen strijdig met de algemeen menselijke ervaring. Ze is ook op biologische gronden uitermate onwaarschijnlijk. Het geheugen is door de evolutie ontwikkeld om informatie te bewaren die nuttig is, d.w.z. die het brein kan helpen correcte gedragsbeslissingen te nemen. En het lijkt evident dat het bewaren van pijnlijke informatie op zijn minst evenveel overlevingswaarde heeft als het bewaren van herinneringen aan prettige gebeurtenissen. Pijnlijke gebeurtenissen zijn in biologische zin schadelijke gebeurtenissen. Voor de overleving van het organisme is het van het grootste belang dat het zich zou kunnen herinneren welke gedragingen tot zulke gebeurtenissen hebben geleid, onder welke omstandigheden de pijnlijke gebeurtenis zich heeft voorgedaan, etc. Het bewaren van dergelijke herinneringen zal het brein juist helpen om de herhaling van dergelijke gebeurtenissen te voorkomen. Het is nuttig dat ik me herinner dat ik in een bepaalde bocht geslipt ben, dat er modder van een tractor op de weg lag, etc. Deze herinneringen zullen me helpen te voorkomen dat ik in dezelfde of soortgelijke situaties opnieuw slip en mijn leven in gevaar breng.
Dat herinneringen aan dergelijke gebeurtenissen psychische pijn veroorzaken is voor de evolutie irrelevant. Het enige dat telt is dat ze overlevingswaarde hebben. Als pijn bijdraagt tot de handhaving van het leven dan zal er pijn zijn. De pijn is een schepping van de evolutie: ze moet ervoor zorgen dat foutieve handelingen niet herhaald worden en schadelijke prikkels vermeden.
Wie geleerd heeft biologisch te denken zal niet verwonderd zijn over de grote hardnekkigheid waarmee traumatische herinneringen ons vervolgen; en hij zal de Freudiaanse theorie die zegt dat dergelijke herinneringen uit het bewustzijn worden gestoten a priori uitermate ongeloofwaardig vinden. Een theorie die zo flagrant in strijd is met de meest elementaire biologische overwegingen en met onze alledaagse ervaring moet ondersteund worden door bijzonder krachtige evidentie. Maar de theorie is door psychologen aanvaard zonder dat Freud ooit een spoor van evidentie heeft geleverd.
3) De theorie wordt weerlegd door onderzoek naar het effect van emoties op het geheugen:
De alledaagse ervaring wordt bevestigd door proefondervindelijk onderzoek naar het effect van emoties op het geheugen. De resultaten van de beschikbare onderzoeksgegevens kunnen als volgt worden samengevat: sterke emoties bevorderen het onthouden – onverschillig of de emoties positief of negatief zijn. Mensen onthouden makkelijk momenten van intens geluk en plotse vreugde, maar ook ervaringen van plotse teleurstelling, diep verdriet, ondraaglijke pijn. Geheugenpsychologen zeggen dat intense emoties zorgen voor het ontstaan van “flashbulb memories” (letterlijk flitslampherinneringen), omdat deze herinneringen krachtiger, levendiger en duurzamer zijn dan degene die gevormd worden door emotioneel neutrale gebeurtenissen.
Het fenomeen lijkt niet moeilijk te begrijpen. Sterke emoties gaan altijd gepaard met krachtige corticale activering en een actieve cerebrale cortex vormt waarschijnlijk betere geheugensporen. Bovendien zullen geheugensporen aan emotioneel-geladen gebeurtenissen makkelijk geheractiveerd worden zodat er veelvuldige herinprenting optreedt.
Het effect is zo frappant dat sommige onderzoekers, zoals Brown en Kulik, de geheugen-bevorderende effecten van emoties zijn gaan overdrijven. Volgens hen zouden ‘flashbulb memories’ vrijwel onuitwisbaar zijn en ook nauwelijks ten prooi vallen aan vervorming. Maar die conclusie moet worden gerelativeerd.
De mythe van de onuitwisbare flashbulb memories is als volgt ontstaan. Als men mensen vroeg wat ze aan het doen waren, waar ze zich bevonden, met wie ze samen waren… op het ogenblik waarop één of ander bijzonder aangrijpend gebeuren zich had voorgedaan, dan bleek dat mensen zich al deze dingen, zelfs vele jaren na het gebeuren, nog met grote levendigheid konden herinneren. Als Brown en Kulik aan Amerikaanse proefpersonen vroegen: “Waar was u toen u vernam dat president Kennedy was vermoord?”, dan bleek dat vrijwel alle ondervraagden 20 jaar na de feiten moeiteloos op deze vraag konden antwoorden. Het was, zo vonden Brown en Kulik, alsof het schokkende nieuws een flitslamp had doen afgaan waardoor elke Amerikaan bijna fotografisch in zijn geheugen had vastgelegd wat hij op dat moment aan het doen was. Merk op dat het nieuws van de moord voor de overgrote massa van de ondervraagden pijnlijk was, maar dat niemand het had verdrongen, zoals een goede Freudiaan zou verwachten.
De basisbevinding van Brown en Kulik heeft stand gehouden: emoties bevorderen het onthouden. Maar ook zogenaamde flitslampherinneringen zijn niet perfect betrouwbaar. Ook zij zijn onderworpen aan processen van verval en vervorming. Telkens weer blijkt dat we geen vertrouwen mogen hebben in de subjectieve gevoelens van zekerheid van mensen. Ook als mensen zich 100 procent (sommigen zeggen 200%) zeker voelen van wat ze zich herinneren, blijkt dat hun herinnering fouten kan bevatten of zelfs betrekking kan hebben op iets dat nooit is gebeurd. De grote les is dat het menselijk geheugen uiterst feilbaar is en dat we geen enkele herinnering als juist of zeker mogen aanvaarden zonder zorgvuldige authentisering, d.w.z. zonder dat de juistheid van de herinnering wordt bevestigd door andere, onafhankelijke controlemiddelen.
Bij experimenteel geheugenonderzoek in het laboratorium is de authentisering van herinneringen uiterst eenvoudig. Een onderzoeker die een lijst met woorden of zinloze lettergrepen heeft gedicteerd aan een proefpersoon beschikt over een simpel controlemiddel: het kaartje waarop de lettergrepen gedrukt staan. Hij hoeft zijn eigen geheugen niet te vertrouwen; hij hoeft zich niet te baseren op het gevoel van subjectieve zekerheid van zijn proefpersonen. Als hij wil weten of een herinnering van zijn proefpersoon al dan niet correct is hoeft hij alleen maar het kaartje te bekijken.
Maar het authentiseringprobleem is veel neteliger als we het episodisch geheugen (“real life memory”) van mensen willen bestuderen. Als iemand me vertelt wat hij aan het doen was op het moment dat hij het nieuws van de Kennedymoord vernam, hoe kan ik dan met zekerheid nagaan of de herinnering klopt? Meestal zal de verificatie van de herinnering zeer tijdrovend zijn (de onderzoeker zal bvb. met andere personen moeten gaan praten die op het moment van het gebeuren bij de proefpersoon waren); vaak zullen alle controlemiddelen ontbreken.
Wie zich bewust is van de feilbaarheid van het menselijk geheugen beseft dat controle onontbeerlijk is om ernstig wetenschappelijk onderzoek over het geheugen te kunnen doen. Alle beweringen die niet gebaseerd zijn op geauthentiseerde herinneringen moeten zonder meer als waardeloos worden beschouwd.
Een eerste controlemiddel bestaat hierin dat men Proefpersonen vraagt onmiddellijk na een emotioneel schokkende beleving te noteren wat er gebeurd is. Men kan er redelijkerwijs van uitgaan dat de gebeurtenissen dan nog fris in het geheugen liggen en dat er niet voldoende tijd is geweest voor het optreden van ernstige vervorming. Het optreden van vervorming kan dan worden onderzocht door de proefpersonen eerst jaren later onverwacht de gebeurtenissen opnieuw te laten reproduceren.
Toen het Amerikaanse ruimteveer Challenger op 28 januari 1986 na een vlucht van nauwelijks 90 seconden ontplofte, waren vele Amerikaanse geheugenpsychologen voorbereid. Sommige onderzoekers, zoals Neisser en Harsch, vroegen hun studenten nog dezelfde dag alles uit te schrijven wat ze zich over het gebeuren herinnerden: waar waren ze toen ze het nieuws vernamen, wat waren ze aan het doen, met wie waren ze samen, wat hadden ze precies gehoord, gezien…? Drie jaar later vroegen de onderzoekers hun proefpersonen onverwacht dezelfde vragen te beantwoorden.
Over het algemeen bleek dat de proefpersonen zich nog veel over het gebeuren herinnerden. Maar de herinneringen waren alles behalve ‘fotografisch’. Eén studente herinnerde zich bijvoorbeeld duidelijk dat ze het nieuws had vernomen terwijl ze in de collegezaal zat. Maar drie jaar geleden had ze geschreven dat ze met een vriendin aan het telefoneren was toen haar moeder haar het nieuws kwam melden. Sommige studenten waren verbijsterd toen ze hun herinneringen vergeleken met wat ze drie jaar voordien hadden geschreven: ze hadden zich zo zeker gevoeld van de juistheid van hun herinneringen en toch strookten die helemaal niet met het relaas dat ze vlak na de gebeurtenis hadden genoteerd.
4) Freud heeft geen evidentie voor zijn theorie:
De verdringingstheorie is alleen maar een verhaal, zoals de sprookjes van de gebroeders Grimm. Het is goed bedacht en de meeste mensen vinden het fascinerend. Maar er is geen spoor van evidentie die het verhaal ondersteunt.
De enige evidentie die Freud ooit heeft aangeboden zijn de verhalen van zijn patiënten. Nooit heeft Freud een poging ondernomen om de verhalen te authentiseren, d.w.z. ze te controleren bij middel van onafhankelijke en betrouwbare informatie. Deze houding is schokkend en onbegrijpelijk voor elke expert die weet hoe feilbaar het menselijk geheugen is.
Maar het ontbreken van elke vorm van controle is zeker niet het enige probleem. De wijze waarop Freud de zgn. ‘verdrongen herinneringen’ van zijn patiënten heeft verkregen, schept een sterk vermoeden dat het helemaal niet om echte herinneringen gaat, maar dat Freud zelf bij zijn patiënten valse herinneringen heeft ingeplant.
Opdat de lezer zich zou realiseren hoe zwak Freuds evidentie is, dient hij eerst iets te weten over de onbetrouwbaarheid van het menselijk geheugen en over de mogelijkheid tot het inplanten van valse herinneringen (‘pseudomemories’).
Hermann Ebbinghaus, de beroemde negentiende eeuwse Duitse geheugenonderzoeker, stelde vast dat zijn proefpersonen bij zijn herkenningstests makkelijk tot valse herkenningen kwamen. Als hij zijn proefpersonen een lijst met woorden had laten inprenten die met elkaar in verband stonden (bvb. draad, schaar, naaien, vingerhoed…) en bij een herkenningstest werd nu een verwant woord aangeboden dat de proefpersonen niet hadden ingeprent (bvb. naald) dan werd dit woord door vele proefpersonen ‘herkend’.
In het dagelijks leven blijken vaak spontaan valse herinneringen op te treden. De beste techniek om dit fenomeen aan te tonen is de zgn. logboek-techniek. Hij bestaat hierin dat men de deelnemers aan het geheugenonderzoek vraagt over een periode van enkele weken tot enkele maanden een logboek bij te houden. Het logboek is een notitieboekje dat de proefpersoon constant meedraagt. Zijn opdracht is alle meldenswaardige gebeurtenissen (noteworthy events) onmiddellijk te noteren. Een logboek is betrouwbaarder dan een dagboek omdat de gebeurtenissen erin genoteerd worden zo snel mogelijk nadat ze zich hebben voorgedaan (net zoals een scheepskapitein al zijn bevelen en observaties onmiddellijk in zijn logboek noteert). Notities in een dagboek worden als regel eerst uren (soms dagen) na de feiten gemaakt en zijn daardoor minder betrouwbaar. Aan het eind van de notitieperiode onderzoekt men wat de deelnemers zich over deze periode herinneren. Eén van de markantste bevindingen is dat mensen zich allerlei dingen herinneren die nooit hebben plaatsgevonden. Vaak zijn proefpersonen verbluft als ze hun herinneringen confronteren met hun logboeknotities. Hun geheugen blijkt soms hele verhalen uit het niets gecreëerd te hebben. (E.S. Goldstein en K. Farmer hebben een merkwaardige collectie van dergelijke valse herinneringen gepubliceerd in hun “True Stories of False Memories”, Boca Raton (Florida), Sirs Books, 1993). Nuchtere en sceptische mensen hebben zich altijd gerealiseerd dat dit kan gebeuren. De Britse natuurkundige Freeman Dyson schrijft: “The problem is not so much that I forget things; the problem is that I remember things that never happened.”
De volgende keer bespreken we in deel 4: Het inplanten van valse herinneringen
De reden waarom georganiseerde religies een ronduit vijandige aanpak verdienen, is dat, in tegenstelling tot het geloof in Russells theepot, het geloof krachtig, invloedrijk en gesubsidieerd is, en ook nog eens systematisch wordt overgedragen aan kinderen die te jong zijn om zichzelf te kunnen verdedigen en een goede afweging te maken. Kinderen worden niet gestimuleerd tijdens hun studiejaren idiote boeken over theepotten te lezen en uit hun hoofd te leren. Door de overheid gesubsidieerde scholen sluiten geen kinderen uit wier ouders voorkeur naar de verkeerde soort theepot uitgaat. Theepot-gelovigen stenigen geen theepot-ongelovigen, theepot-geloofsafvalligen, theepot-ketters en theepot-godslasteraars. Moeders verbieden hun zonen niet te trouwen met theepot-andersdenkenden, wier ouders geloven dat er niet één maar drie theepotten zijn. Mensen die als eerste de melk in het kopje schenken beschieten geen mensen die de thee als eerste in het kopje schenken.
Tot de volgende keer.
[…] ← Vorige Volgende → […]